Om je zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn, maken wij gebruik van cookies. Door de tracking cookies te accepteren, word je herkend. Zo kunnen we onze website afstemmen op jouw persoonlijke voorkeuren en kunnen we je relevante informatie en advertenties laten zien, binnen en buiten onze website. Klik op ‘Ik ga akkoord’ als je hiermee akkoord gaat. Je kunt je instellingen altijd inzien en laten wijzigen. Voor meer informatie kun je kijken bij ons cookie- en privacybeleid.
Ik ga akkoordTot voor kort was dit de gangbare praktijk: een werknemer wordt op staande voet ontslagen. De werknemer start een procedure bij de kantonrechter die vervolgens oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. De werkgever – die het daar niet mee eens is – gaat in hoger beroep bij het Gerechtshof. Als het Gerechtshof tot het oordeel kwam dat er wél sprake was van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, dan had de werknemer recht op het loon over de periode gelegen tussen de dag dat de werknemer op staande voet was ontslagen en de datum van de uitspraak van het Gerechtshof. Dat gaf toch wel een heel onbehagelijk gevoel voor een werkgever.
Dat vond de Hoge Raad ook, gelet op zijn arrest van 13 juli 2018. De voornoemde gangbare praktijk is een niet beoogd rechtsgevolg geweest van de invoering van de WWZ, omdat dit leidt tot een onevenwichtigheid in het wettelijk stelsel. De vóór de WWZ geldende regeling inzake het ontslag op staande voet is namelijk ongewijzigd gebleven, zo volgt ook uit de parlementaire geschiedenis. Tevens geldt in dit soort zaken niet de rechtsregel die volgt uit het arrest Van der Gulik/Vissers van 21 maart 2003. Die rechtsregel luidt als volgt: een schorsing of op non-actiefstelling is een oorzaak die in redelijkheid voor rekening en risico van de werkgever komt en om die reden moet het loon van de werknemer worden doorbetaald. De wet verbindt echter – in tegenstelling tot een schorsing of een op non-actiefstelling – een gevolg aan een rechtsgeldig ontslag op staande voet: de arbeidsovereenkomst eindigt per direct, waarmee ook het recht op loon vervalt. Kortom: het zou niet zo moeten kunnen zijn dat als in hoger beroep wordt geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, dat de werkgever dan alsnog het loon tussen de datum van het ontslag op staande voet en de datum van het arrest in hoger beroep aan de werknemer moet uitbetalen.
Werkgevers dienen echter wel in een dergelijke hoger beroepsprocedure een beroep te doen op artikel 7:627 BW (‘geen arbeid, geen loon’) of op artikel 7:680a BW (matiging van het loon (tot nihil)) en/of 6:248 lid 2 BW (naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om het loon te betalen) om te proberen aan de loonbetaling te ontkomen. Doet de werkgever dit niet, dan moet hij alsnog het loon aan de werknemer betalen.
Wilt u meer informatie over het voorgaande? Neem dan contact met ons op.
Update uw browser om optimaal van deze website (en vele anderen) te genieten Nu updaten!